Boonk Van Leeuwen

Bezoekadres

Boonk Van Leeuwen Advocaten

Lichtenauerlaan 50
3062 ME Rotterdam

Postadres

Boonk Van Leeuwen Advocaten

Postbus 29215
3001 GE Rotterdam

Contactinformatie

Neem contact op

Telefoon: +31 10 - 2811 811
Fax: +31 10 - 2133 111

Soms lees je een uitspraak die volledig beantwoordt aan het rechtsgevoel, maar waarbij men kan twijfelen over de juistheid van de motivering. De beschikking over Eetcafé De Stip (ECLI:NL:GHAMS:2021:878) is zo’n uitspraak.

Het draait in deze zaak om de ruzie tussen de twee (indirecte) aandeelhouders en bestuurders van Eetcafé De Stip BV, zijnde voormalige liefdespartners die elkaar het licht in de ogen niet meer gunnen. Een van hen, ‘HVS’, is eigenaar van een pand dat wordt gehuurd door de vennootschap. Om de boel eens lekker op scherp te zetten zegt zij als eigenaar van het pand eenzijdig de huurovereenkomst met de vennootschap op, om vervolgens als (zelfstandig bevoegd) bestuurder namens de vennootschap met deze beëindiging in te stemmen. Daarna verzoekt zij haar ex-partner vriendelijk doch dringend om het pand spoedig te ontruimen.

Het wekt weinig verbazing dat de OK hier niets van wil weten. Het hof overweegt daarbij:

“Uit artikel 2:239 lid 6 BW volgt dat het niet aan HVS maar aan [de andere aandeelhouder/bestuurder] was – wier belang niet strijdig is met dat van de vennootschap – om als bestuurder van Eetcafé de Stip te beslissen hoe de vennootschap diende te reageren op de huuropzegging. HVS heeft deze beslissing echter niet overgelaten aan haar, maar heeft eigenmachtig namens Eetcafé De Stip ingestemd met de huuropzegging. Daarbij komt dat HVS door de instemmingsverklaring in strijd heeft gehandeld met de artikelen 2:8 en 2:9 BW.” De OK gelast vervolgens een onderzoek.

Hoewel de uitkomst van deze zaak gelet op de feiten bevredigend is, is de verwijzing naar artikel 2:239 lid 6 BW curieus. Dit artikel ziet immers op besluitvorming. De instemming met de beëindiging van een huurovereenkomst lijkt mij op zichzelf geen besluit, maar een daad van vertegenwoordiging, hetgeen buiten het bereik van het genoemde artikel valt. Weliswaar is het gebruikelijk dat vertegenwoordigingshandelingen door het bestuur worden voorafgegaan door een bestuursbesluit, maar dit zijn geen formele besluiten in de zin van Boek 2 BW (zie o.a. conclusie A-G Timmerman in NJ 2011/55 (Silver Lining/Perstorp). Doorgaans worden dergelijke besluiten aangeduid met de term beslissing, een term die de OK in deze beschikking overigens ook gebruikt.

Hoe het ook zij, zelfs als de instemming met de beëindiging van een huurovereenkomst als besluit in de zin van artikel 2:239 lid 6 BW heeft te gelden, dan nog kan een bestuurder in zijn eentje geen besluiten nemen. Dit kan alleen het bestuur als geheel, en dit was in casu nu net het probleem: HVS handelde alleen. Dat zij hiermee de grenzen van artikel 2:8 BW heeft overtreden, zoals de OK nader overweegt, lijkt mij geheel terecht. Artikel 2:239 lid 6 BW speelt echter in deze casus mijns inziens geen rol.